Den Haag, 9 september 2013
Geachte Kamerleden,
Binnenkort begint u de openbare behandeling van het wetsvoorstel voor flexibel cameratoezicht. Met dit wetsvoorstel worden de mogelijkheden voor cameratoezicht uitgebreid en de inzet vergemakkelijkt. Het wordt moeilijker voor burgers om bezwaar te maken. Uit de evaluaties van de grote gemeenten lijkt de huidige wetgeving echter prima te voldoen, ook voor de inzet van flexibele en tijdelijke camera's. Op dit moment is daarom het wetsvoorstel niet noodzakelijk noch proportioneel.
Inhoudsopgave
1. De huidige wetgeving voldoet voor het handhaven van de openbare orde. 3. Er zijn geen evaluaties waaruit blijkt dat cameratoezicht effectief is. 4. Camera-inzet moet verplicht geëvalueerd worden. |
1. De huidige wetgeving voldoet voor het handhaven van de openbare orde. Momenteel maken zowel Den Haag als Utrecht gebruik van tijdelijk en flexibel camera-inzet onder de huidige regels. Dit betekent dat er voor een periode van enkele maanden (drie tot negen in Den Haag) vaste camera's worden ingezet. Ook bijvoorbeeld in Ede en Eindhoven worden flexibele camera's voor een periode van vier maanden ingezet . Enkele maanden is een logische periode. Je kan je afvragen of er een preventieve werking uitgaat van camera's die korter worden geplaatst. De burgemeester besluit tot plaatsing op grond van artikel 151c van de gemeentewet. Omdat het besluit een besluit is zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), worden burgers tijdig geïnformeerd en staat bezwaar open. Den Haag concludeert in een evaluatie over 2010 het volgende (p.5): "...bij de inzet van flexibel cameratoezicht geven bewoners en politie vrijwel direct aan dat het toezicht effectief is en helpt bij het terugdringen van een overlastsituatie". Deze inzet volgens de huidige wetgeving is minder ingrijpend en de rechten van burgers zijn beter beschermd.
Op basis van artikel 3 Politiewet 2012 mag de politie voor het handhaven van de openbare orde al mobiele camera's inzetten. Het gaat hier dan om de inzet van camera’s bijvoorbeeld tijdens evenementen of bij overlast.
Wat de minister wil bereiken kan dus al met de huidige wetgeving. Noodzaak om camera-inzet te vergemakkelijken en te verruimen, kan de minister niet aantonen.
2. Opsporen van misdrijven met toezichtscamera's is onwenselijk. De politie heeft eigen bevoegdheden om misdrijven op te sporen.
De minister rekt het begrip "toezicht houden" op. Cameratoezicht zou effectief zijn vanwege de preventieve werking die ervan uitgaat. Maar de minister wil dat ook misdrijven als zakkenrollen, drugsdealen en straatroven worden bestreden met toezicht. Dit valt duidelijk onder de politietaak en is geen gemeentelijk toezichtswerk. De politie heeft met artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering hiervoor zelfstandig voldoende bevoegdheden. Door het flexibel maken van camera's, die zelfs op de persoon gedragen zouden kunnen worden, worden het feitelijk opsporingscamera's. Daarvoor is gemeentelijk cameratoezicht niet bedoeld.
De minister schrijft zelf (nota, p.19): "Het cameratoezicht op basis van artikel 151c van de Gemeentewet is immers niet gericht op de opsporing en vervolging van strafbare feiten, maar op het handhaven van de openbare orde in een deel van de openbare ruimte." Toezicht houden op de openbare orde en het opsporen van misdrijven vereisen verschillende bevoegdheden met eigen wetgeving. De politie heeft voldoende bevoegdheden om misdrijven als zakenrollen en drugsdealen op te sporen. Het is onwenselijk deze bevoegdheden ook nog bij gemeenten onder te brengen.
3. De minister kan geen duidelijke evaluaties laten zien waaruit blijkt dat cameratoezicht effectief is. Voor dit wetsvoorstel baseert de minister zich met name op het argument dat gemeenten hebben gezegd dat ze cameratoezicht een goede aanvulling vinden op andere maatregelen voor het handhaven van de openbare orde. Het is niet verbazingwekkend dat de handhaver (burgemeester) altijd meer middelen tot zijn beschikking wil hebben. Om burgers tegen bovenmatige overheidscontrole te beschermen, zijn onafhankelijke evaluaties noodzakelijk om de noodzaak van cameratoezicht te onderbouwen. Dat kan de minister niet. Hij draait bovendien zaken om door te stellen dat niet is aangetoond dat cameratoezicht niet bijdraagt aan de veiligheid (nota, p.3).
De gemeente Amsterdam concludeert in een evaluatie (PDF) over 2011 dat cameratoezicht "...geen eenduidig effect [heeft] op objectieve/subjectieve veiligheid." Ook blijkt uit deze evaluatie dat de preventieve werking beperkt is. "Veel daders zijn impulsief, bijvoor-beeld door de invloed van alcohol, drugs of hevige emoties, en zij houden vooraf geen rekening met mogelijke risico's en dus ook niet met cameratoezicht. Zij laten zich niet weerhouden door de camera...".
4. Camera-inzet moet verplicht geëvalueerd worden. Het evaluatie-rapport uit Amsterdam concludeert (p.43): "Omdat de opbrengsten van de camera's door de politie niet systematisch gedocumenteerd worden, is het moeilijk een goed afgewogen besluit te nemen over voortzetting, aanpassing of beëindiging van het cameraproject. [..] Dat maakt het moeilijk om tussentijds of achteraf te bepalen of het cameraproject goed loopt en op schema ligt." Als in Amsterdam al onvoldoende geregistreerd wordt om tot een zinnig afweging te komen, wat kan men dan verwachten van andere gemeenten? Om deze reden moet in het wetsvoorstel een artikel voor een verplichte evaluatie worden opgenomen.
De minister lijkt alleen naar het veiligheidsbeeld te kijken als het om evaluatie gaat (nota, p.13 & p.18), maar ook de kosten en de bijdrage van het cameratoezicht moeten onderdeel van de evaluatie zijn. Bij de evaluatie moet ten minste worden gekeken naar de totale kosten van de inzet, de effecten op de openbare orde, de proportionaliteit en de klachten en bezwaren die door burgers zijn ingediend. Voordat tot het verlengen van cameratoezicht besloten kan worden, zal altijd eerst een evaluatie moeten worden uitgevoerd.
5. Het is in strijd met grondwet en het EVRM. Het verruimen van de doelstelling voor cameratoezicht en het vergemakkelijken om camera's her en der in te zetten, levert een grotere inbreuk op de privacy op dan in de huidige situatie. Deze inbreuk is alleen gerechtvaardigd als deze effectief, noodzakelijk (subsidiariteit) en proportioneel is. Dit is zo vastgelegd in artikel 10 van de grondwet en in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Zoals in de punten hierboven is aangegeven, is de noodzaak, de effectiviteit en de proportionaliteit niet aangetoond. Daarmee is dit wetsvoorstel in strijd met de grondwet en het EVRM.
6. Er dient een bezwaarprocedure in het wetsvoorstel opgenomen te worden, zodat omwonenden bezwaar kunnen maken tegen de tijdelijke plaatsing van een camera. In het wetsvoorstel is het voor burgers veel moeilijker geworden, tegen het plaatsen van een camera bezwaar te maken, omdat voor plaatsing van een camera geen formeel besluit meer wordt genomen zoals bedoeld in de Awb. Er is geen enkele noodzaak camera's dusdanig snel te verplaatsen dat burgers daarbij niet betrokken zouden kunnen worden. Verwacht mag worden dat betrokkenheid van burgers het draagvlak voor camera's juist vergoot.
Als de burgemeester besluit op een bepaalde plek een camera te plaatsen, zullen de directe omwonenden met een brief geïnformeerd moeten worden over de positie en de kijkrichting van de camera. Hiermee komt de burgemeester een deel van de kenbaarheidsplicht na volgens artikel 151c, 6e lid van de Gemeentewet. De burgers, die juist het sterkst de leefbaarheid ter plaatse ondervinden, worden zo in de gelegenheid gesteld eventueel bezwaar te maken zoals bedoeld in artikel 6:4 van de Awb. Hiervoor is het noodzakelijk dat het besluit van de burgemeester een besluit is zoals in de Awb is bedoeld.
7. Alleen als beelden live bekeken worden, blijft er een preventieve werking van uitgaan. Als een reactie van de politie op een verstoring achterwege blijft, gaat de pakkans en daarmee de effectiviteit van cameratoezicht drastisch omlaag. Dat is ook de conclusie in de evaluatie (PDF) over 2008 in Utrecht (p.53): "Het afschrikkende effect van cameratoezicht doet zich voor als het toezicht daadwerkelijk verbetert en de pakkans wordt vergroot. Om de criminaliteit terug te dringen is het van belang de (veronderstelde) pakkans zo groot mogelijk te maken."
Als beelden niet live bekeken worden, vervalt de toezichthoudende functie van de camera's. De minister schrijft (nota, p.22): "Zo is het niet altijd logisch om op maandagochtend camera’s in een uitgaansgebied rechtstreeks uit te kijken en hetzelfde geldt voor camera’s in een winkelstraat op dinsdagnacht." Als er geen toezichthoudende reden is om beelden uit te kijken, vervalt op dat moment de propotionaliteit en noodzaak van cameratoezicht voor het handhaven van de openbare orde. Camera's dienen dan uitgezet te worden.
8. Rijdende toezichtscamera's zijn nooit proportioneel omdat er altijd een toezichterhouder bij is die het toezicht zelf kan houden. Toezicht in de openbare ruimte is in eerste instantie een menselijke zaak. Cameratoezicht moet alleen als een aanvullend middel worden beschouwd. De minister schrijft (nota, p.9): "een camera als toezichtsinstrument indien er ook menselijke toezichthouders aanwezig zijn weinig toegevoegde waarde [heeft] en [daardoor] ligt de noodzaak van rijdend cameratoezicht op grond van de Gemeentewet niet direct voor de hand." De inzet van een rijdende camera of een door een toezichthouder gedragen camera lijkt dus op voorhand al niet aan het proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel te voldoen. De minister concludeert dit zelf al. Bovendien is de politie al bevoegd flexibele camera's te gebruiken op basis van artikel 3 Politiewet 2012. Om oneigenlijk gebruik van de gemeentewet te voorkomen, moet concreet opgenomen worden dat rijdende camera's en camera's op de persoon niet op basis van de gemeentewet zijn toegestaan.
9. Van vliegende camera's gaat geen enkele preventieve werking uit. Drones mogen daarom niet voor toezicht van de openbare orde worden ingezet. Van mobiele- en vliegende camera's (drones) gaat geen enkele preventieve werking uit, waarmee het geen effectief middel is voor toezicht op de openbare ruimte. Vliegende camera's kunnen nauwelijks worden opgemerkt. De inbreuk op de privacy is vele malen groter dan met vaste camera's. Dat concludeert de minister zelf ook (nota, p.9). Met de inzet van mobiele- en vliegende camera's (drones) wordt het te gemakkelijk om mensen (stelselmatig) te observeren. De grens tussen een opsporingsmiddel of een toezichtsmiddel wordt daarmee overschreden.
De politie mag bij evenementen al camera's gebruiken op basis van artikel 3 Politiewet 2012. De inzet van mobiele en vliegende camera's moet op basis van de gemeentewet verboden blijven. Vliegende camera's zijn duur, er zijn alternatieven die minder inbreuk maken en van een preventieve werking is geen sprake.
10. Toezicht is bedoeld om de leefbaarheid voor burgers te vergroten. Laat de burger dan ook centraal staan in de te nemen maatregelen. Het wetsvoorstel verwoordt een eenzijdige blik vanuit het overheidsapparaat, terwijl het doel een betere leefbaarheid voor burgers betreft. De overheid krijgt meer bevoegdheden en hoeft minder verantwoording af te leggen. De burger levert (grond)rechten en inspraak in. Wij roepen de Tweede Kamer op de rechten en de belangen van burgers meer bij het cameratoezicht te betrekken.
Vriendelijke groet,
Privacy Barometer.